- riem
- {{riem}}{{/term}}1 [gordel] ceinture 〈v.〉2 [snaar, drijfriem] courroie 〈v.〉3 [band om iets vast te binden] lanière 〈v.〉4 [m.b.t. honden] laisse 〈v.〉5 [om iets over de schouder te dragen] bretelle 〈v.〉6 [meestal meervoud][veiligheidsgordels] ceinture(de sécurité)7 [roeispaan; hoeveelheid papier] rame 〈v.〉♦voorbeelden:1 zijn riem aanhalen • se serrer la ceinture3 schaatsen met riemen • patins à lanières7 met zijn eigen riemen roeien • voler de ses propres ailes〈figuurlijk〉 de riemen binnenhalen • abandonner l'affaire〈spreekwoord〉 men moet roeien met de riemen die men heeft • quand on n'a pas ce que l'on aime, il faut aimer ce que l'on a
Deens-Russisch woordenboek. 2015.